Berichten door Martijn Mussche
De Wet bescherming Klokkenluiders in aantocht | 5 aug 2021
Voor 17 december 2021 moeten alle EU-lidstaten de nieuwe EU-richtlijn 2019/1937 hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. De richtlijn beoogt een minimum beschermingsniveau te bieden en de positie van klokkenluiders te versterken. Nederland heeft al enige mate van bescherming geregeld in de Wet Huis voor Klokkenluiders, maar veel EU-landen hebben nationaal nog weinig of zelfs geen (wettelijke) bescherming geregeld voor klokkenluiders. Doel van het realiseren van een hoger beschermingsniveau is dat inbreuken op het Unierecht (eerder) worden gemeld.
Onlangs heeft de ministerraad ingestemd met een wetsvoorstel dat de huidige Wet Huis voor Klokkenluiders wijzigt en ook een nieuwe naam geeft: Wet bescherming klokkenluiders. In onze ogen een naam die meer in lijn is met doel en strekking van de wet. Het wetsvoorstel introduceert verder een aantal nieuwe regels met betrekking tot klokkenluiden en brengt meer verplichtingen voor werkgevers met zich mee.
Het parlement moet eerst nog instemmen met het wetsvoorstel. Dat het een complex veld betreft, is terug te zien in de (pogingen tot het creëren van) wetgeving ter bescherming van klokkenluiders. Verschillende partijen zijn dan ook kritisch over het voorstel. Zo is er reeds kritiek geuit door onder meer Transparency International Nederland (TI-NL) en het Huis voor Klokkenluiders. Volgens TI-NL is het een complex wetsvoorstel waarvan het maar de vraag is of de bescherming van klokkenluiders hiermee vooruit gaat.
Een aantal belangrijke elementen uit het wetsvoorstel licht Shauni Drost toe in deze blog.
Persoonlijk toepassingsgebied
Allereerst wordt het ‘’persoonlijk toepassingsgebied’’ – de kring van beschermde personen – uitgebreid. De personen zullen een werkverband moeten hebben met de organisatie. Zo worden personen beschermd die in het kader van hun werkzaamheden in aanraking komen met inbreuken op het Unierecht en die inbreuken melden of openbaren, en benadeeld (kunnen) worden door de organisatie aan wie de inbreuk wordt toegeschreven. Het gaat daarbij niet enkel om werknemers en ambtenaren, maar ook om bijvoorbeeld vrijwilligers, stagiairs, zzp’ers, (onder)aannemers, aandeelhouders en sollicitanten. Daarnaast biedt de nieuwe wet bescherming aan degene die een melder bijstaat – denk aan een vertrouwenspersoon en vakbondsvertegenwoordiger – en aan familieleden en collega’s van de melder die ook kunnen worden benadeeld indien er een werkrelatie is met degene tegen wie de melding zich richt.
Intern meldkanaal
De richtlijn verplicht juridische entiteiten in de private sector met vijftig werknemers of meer en alle werkgevers in de publieke sector tot het inrichten van interne meldkanalen en procedures. Hierop gelden enkele uitzonderingen. De richtlijn schrijft voor aan welke specifieke eisen het meldkanaal dient te voldoen. Deze uitgebreidere eisen zijn opgenomen in artikel 1a en 2a van het wetsvoorstel.
Intern melden niet meer verplicht
Een ander belangrijk gevolg van de nieuwe wet is dat klokkenluiders direct kunnen besluiten om de kwestie extern te melden (bij een bevoegde autoriteit) of zelfs openbaar te maken. Het verdient opmerking dat openbaarmaking slechts in enkele gevallen toegestaan is. In ieder geval is intern melden niet meer verplicht. Wel blijkt uit de memorie van toelichting dat (eerst) intern melden wordt aangemoedigd. Dat is het uitgangspunt. Om die reden is het dan ook van belang dat organisaties een open en veilige organisatiecultuur creëren waar er ruimte is voor tegenspraak, zodat misstanden (snel) kunnen worden opgelost en wellicht zelfs kunnen worden voorkomen.
Benadelingsverbod en de omgekeerde bewijslast
Ter bescherming van klokkenluiders is er reeds een benadelingsverbod opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, de Politiewet 2012 en de Wet ambtenaren defensie.[1] Het verbod op benadeling betreft maatregelen en handelingen die in de arbeidsrelationele sfeer nadelig of schadelijk zijn voor de melder (of andere personen die tot de ’kring van beschermden’ horen). Voorbeelden van benadeling zijn schorsing en ontslag, maar ook degradatie, het onthouden van bevordering, overdracht van taken, loonsverlaging of verandering van locatie van de arbeidsplaats. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld ook dwang en intimidatie een vorm van benadeling zijn.
Maar de nieuwe wet biedt meer bescherming. Zo wordt de (rechts)positie van klokkenluiders verstevigd doordat de bewijslast in het kader van het benadelingsverbod wordt omgekeerd. Indien er dus sprake is van een (dreiging met of poging tot een) vorm van benadeling tegen de ‘’melder’’ ligt de bewijslast dus niet meer bij de klokkenluider maar bij de werkgever. De omgekeerde bewijslast houdt dan ook in dat er een verband wordt aangenomen tussen de benadeling en de gedane melding, en het is aan de werkgever om te bewijzen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding. Wanneer er sprake is van voldoende bewijs om aan te tonen dat de benadeling geen verband houdt met de melding, is niet duidelijk. De praktijk zal het uitwijzen. In ieder geval betekent de omgekeerde bewijslast een versterking van de (rechts)positie van de melder. Dit is een goede zaak omdat een klokkenluider – vaak (voormalig) werknemer – in veel gevallen ‘’alleen’’ opbokst tegen de ‘’grote’’ werkgever.
Materieel toepassingsgebied: een ‘maatschappelijk’ belang
Iets dat niet wijzigt is het vereiste ‘maatschappelijke’ belang. Toch bestaat er in de praktijk een hoop discussie over het begrip, hetgeen voldoende reden is om er kort bij stil te staan. Wil er namelijk sprake zijn van een misstand in de zin van de (huidige) Wet Huis voor Klokkenluiders, dan zal de vermoede misstand een maatschappelijk belang moeten hebben. Maar wanneer is er sprake van een maatschappelijk belang? In ieder geval moet er sprake zijn van een of meer van de volgende situaties: overtreding van de wet, gevaar voor de volksgezondheid, gevaar voor de veiligheid van personen, gevaar voor de aantasting van het milieu of gevaar voor het goed functioneren van de organisatie als gevolg van onbehoorlijk handelen of nalaten. Daarnaast geeft het Huis voor Klokkenluiders aan dat het kan inhouden ‘’dat de vermoede misstand meerdere mensen aangaat, een structureel karakter en ernstige gevolgen heeft’’. Maar ook al deze situaties en voorbeelden leiden tot vragen. Een ding is zeker: het begrip ‘maatschappelijk belang’ moet verder worden uitgekristalliseerd.
TI-NL stelt voor om het vereiste van het ‘maatschappelijk belang’ te schrappen en er een niet uitputtende definitie van te maken. Derhalve zouden melders minder snel ontmoedigd raken om een kwestie aan de kaak te stellen, en zou de definitie bijdragen aan een organisatiecultuur waarin ‘’het melden en bespreken van zaken die ‘niet lopen’ gewoon is’’. Met het oog op de bevoegdheid van het Huis voor Klokkenluiders om een onderzoek in te stellen – welke een tamelijk zware (overheids)interventie op een onderneming of instelling behelst[2] – lijkt het mij juist om het vereiste van ’maatschappelijk’ belang te behouden. Daarnaast is het mijns inziens – ook gezien het uitgangspunt van intern melden – passend dat integriteitsproblemen en/of misstanden die geen uitstraling of effect hebben buiten de onderneming of instelling (en in die zin dus geen maatschappelijk belang raken) zo veel als mogelijk binnen de onderneming worden opgelost.[3]
[1] Zie artikel 7:658c BW, artikel 47, derde lid, van de Politiewet 2012 en de artikelen 12quater, tweede lid, en 12o, vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie.
[2] Een onderzoek door het Huis is een tamelijk zware (overheids)interventie op een onderneming of instelling die zijn rechtvaardiging moet vinden in algemene, door de overheid behartigde belangen, aldus D.V.A. Brouwer en T.A.H.M. van de Laar in ‘Het ‘Huis voor klokkenluiders’ Liever renovatie dan nieuwbouw’, Jaarboek Compliance 2014, p. 237-253.
[3] D.V.A. Brouwer en T.A.H.M. van de Laar, ‘Het ‘Huis voor klokkenluiders’ Liever renovatie dan nieuwbouw’, Jaarboek Compliance 2014, p. 237-253.
Evenementenbeleid Apeldoorn | 15 juli 2021
De rekenkamercommissie van Apeldoorn besloot in 2020 onderzoek te doen naar het gemeentelijk evenementenbeleid. Jaarlijks heeft de gemeente Apeldoorn zo’n 550 evenementen. Met het onderzoek wilde de rekenkamercommissie graag inzicht in de baten en kosten van deze evenementen en in hoeverre het evenementenbeleid robuust is.
Bevindingen
De gemeente Apeldoorn heeft vier categorieën evenementen: publieksevenementen, topevenementen, topsportevenementen en culturele evenementen. Met een uitgewerkt evenementenbeleid heeft de gemeente Apeldoorn een heldere basis gelegd, maar het beleid is toe aan vernieuwing. Dit komt onder andere doordat er sinds de vaststelling divergentie is ontstaan tussen de uitvoeringspraktijk en het beleid op schrift. De organisatie en uitvoering van de evenementen binnen de ambtelijke organisatie is verspreid over diverse afdelingen. Er is sprake van afstemming, maar de rol van de ondersteunende organisatie Apeldoorn Marketing bij topsportevenementen en topevenementen is onduidelijk.
Evenementenorganisatoren van publieksevenementen zijn tevreden over het subsidietraject, maar voor topevenementen, topsportevenementen en culturele evenementen is er geen geformaliseerd subsidiebeleid, noch een afwegingskader . Ook lopen de subsidies voor vier categorieën evenementen via verschillende budgetten en verschillende trajecten waardoor een integrale afweging van alle evenementen niet mogelijk is.
Daarnaast zijn de ambities van het college toegenomen. Hierdoor is gaandeweg een disbalans ontstaan tussen de ambities van de gemeente Apeldoorn en het evenementenbudget. Het totale evenementenbudget is niet voldoende om alle ambities te bereiken.
Het vergunningenbeleid is over het algemeen goed in orde, maar vraagt op punten om doorontwikkeling, met name om het belang van omwonenden nog beter te borgen. Uit dit onderzoek blijkt dat het merendeel van de inwoners en ondernemers meer baten dan kosten van de evenementen ervaart. Maar de mate waarin evenementen en de uitvoeringspraktijk van het evenementenbeleid bijdragen aan de strategische doelen van de gemeente is lastig in kaart te brengen, omdat de doelen niet zijn geoperationaliseerd en niet SMART zijn geformuleerd. Daardoor kan de gemeente evenementen ook lastig sturen in de richting van de gewenste bijdrage aan de stad.
Een bijzonder element in dit onderzoek vormde een online enquête onder inwoners en ondernemers.
De rekenkamercommissie heeft naar aanleiding van deze conclusies aanbevelingen aan college en raad geformuleerd.
Doorwerking
Op 15 juli 2021 besprak de raad het rapport van de rekenkamercommissie en de bijbehorende bestuurlijke reactie in de Politieke Markt. In de raadsvergadering van september zal de raad besluiten over de conclusies en aanbevelingen.
Opdrachtgever: Rekenkamer Apeldoorn
Onderzoekers: Martijn Mussche, Miriam Dorigo, Steffie Loenen en Douwe Hoitinga
Oplevering rapport: juni 2021
Rekenkamer verplicht voor waterschappen | 8 juli 2021
Waterschappen worden verplicht om een rekenkamer in te stellen. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en Financiën hebben hierover 17 juni 2021 een voorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Er zijn 21 waterschappen in Nederland. Bij 15 van deze waterschappen is er reeds een rekenkamer(functie) en vindt er ook rekenkameronderzoek plaats, maar dat is – anders dan bij gemeenten en provincies – nog niet wettelijk geborgd. In drie andere waterschappen zijn commissies actief die een meer beperkte taak hebben dan een rekenkamer. In de overige drie waterschappen vindt geen rekenkameronderzoek plaats. Alle waterschappen geven elk jaar in totaal ongeveer drie miljard euro uit. Of dat geld doeltreffend en doelmatig wordt besteed, wordt nu dus nog niet in alle waterschappen onderzocht.
Wat verandert er precies als het voorstel door de Tweede Kamer is?
Alle waterschappen dienen een onafhankelijke rekenkamer in te stellen. Dit kan zelfstandig of in samenwerking met andere waterschappen. Ook krijgen de rekenkamers van waterschappen dezelfde onderzoeksbevoegdheden als de rekenkamers van gemeenten en provincies.
Daarnaast moeten de dagelijkse besturen van gemeenten, provincies en waterschappen – als het voorstel door de Tweede Kamer is – zelf verantwoording afleggen in de jaarrekening over de rechtmatigheid van het gevoerde bestuur. Nu velt een accountant daar nog een oordeel over.
Kritisch geluid
Er zijn ook kritische geluiden op het wetsvoorstel. De Unie van Waterschappen (UvW) schrijft in haar reactie op het wetsvoorstel dat zij de verplichting om een rekenkamer in te stellen bij alle waterschappen te ver vindt gaan. Volgens de UvW gaan (besturen van) waterschappen al op verantwoorde wijze om met de invulling van de rekenkamer(functie); 18 van de 21 waterschappen hebben zonder een wettelijke verplichting een rekenkamer(functie) of een bestuurlijk orgaan met een vergelijkbare rol. De besturen van de overige drie waterschappen zouden zich volgens de UvW voldoende goed bediend vinden door andere organen om zich een beeld te vormen van de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van de beleidsuitvoering.
Het verplichtende karakter van het wetsvoorstel zou er volgens de UvW bovendien voor kunnen zorgen dat er rekenkamers komen die niet aansluiten op de lokale behoefte. Waarom dat het geval zou zijn, geeft de UvW in haar reactie op het wetsvoorstel echter niet aan.
Wettelijke verplichting: noodzakelijk?
Het samenwerkingsverband van rekenkamercommissies bij waterschappen De Waterkring is positief over de verplichte rekenkamer. Waterschappen krijgen door klimaat- en energieopgaven een steeds breder takenpakket. Daarmee wordt ook de functionele bestuurstaak van de algemeen besturen (het hoogste orgaan van een waterschap dat het beleid bepaalt) bij waterschappen steeds verder opgerekt. Waterschappen gaan volgens De Waterkring als regionale waterautoriteit steeds meer taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met provincies en gemeenten.
Het verplicht invoeren van een rekenkamer(functie) kan algemeen besturen helpen bij het uitvoeren van hun (steeds breder wordende) taak. Een rekenkamer(functie) kan zonder vooringenomenheid een oordeel vellen over het beleid van waterschappen en de uitvoering hiervan. Dit oordeel helpt volgens de Waterkring de algemeen besturen van waterschappen in de uitvoering van beleid. Tot slot zorgt het inrichten van een onafhankelijk orgaan zoals een rekenkamer(functie) ervoor dat er beter zicht komt op de besteding van waterschapsbelasting en de doelmatigheid en doeltreffendheid hiervan.
Besluitvorming Huis van Eemnes | 28 juni 2021
De Rekenkamer van Blaricum, Eemnes en Laren (BEL) besloot in 2020 onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom het Huis van Eemnes; een multifunctioneel gemeenschapshuis waarin de bibliotheek, sport, cultuur en horeca van Eemnes zijn samengebracht.
Bevindingen
De hoofdconclusie van de Rekenkamer BEL is dat het besluitvormingsproces rond het Huis van Eemnes tot aan de gemeenteraadsverkiezingen naar behoren is verlopen. Dat houdt in dat het college de raad in de voorbereidende fase de mogelijkheid gaf om op basis van scenario’s en keuzemogelijkheden kaders te stellen en tussentijds te controleren en bij te sturen. De informatievoorziening richting de raad over het investeringsbedrag en de Total Cost of Ownership (TCO) had beter gekund.
Het besluitvormingstraject kwam rond de gemeenteraadsverkiezingen in gevaar doordat raad en college ervoor kozen een enquête onder inwoners uit te zetten, waarvan de uitkomst bindend verklaard werd en mogelijk had kunnen leiden tot het terugdraaien van meerdere eerder genomen besluiten. Daarmee nam het gemeentebestuur het risico dat inwoners, stichting Huis van Eemnes, de bibliotheek en de gecontracteerde aannemer hadden kunnen betogen dat de gemeente niet handelde volgens algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel.
Ten slotte zitten er belangrijke aandachtspunten – ook ten tijde van afronding van het onderzoek – in het maken van afspraken met de stichting en de bibliotheek over beheer, exploitatie en subsidies.
Doorwerking
Op 14 juni 2021 besprak de commissie BSM (Bestuur, Samenleving en Middelen) Het rapport van de Rekenkamer en de bijbehorende bestuurlijke reactie. In de raadsvergadering van 28 juni 2021 besloot de raad de aanbevelingen voor het college ter kennisgeving aan te nemen en de aanbevelingen voor de raad en het college over te nemen.
Opdrachtgever: Rekenkamer Blaricum, Eemnes, Laren
Onderzoekers: Martijn Mussche, Steffie Loenen en Douwe Hoitinga
Oplevering rapport: maart 2021
Grip op gemeentefinanciën Neder-Betuwe | 22 april 2021
De rekenkamercommissie van Neder-Betuwe besloot in 2020 onderzoek te doen naar de grip op de gemeentefinanciën. De hoofdvraag was: Op welke momenten wordt de gemeenteraad van Neder-Betuwe geïnformeerd om inzichtelijk te hebben of zij, met het oog op hun kaderstellende en controlerende rol, bij vaststelling van structureel beleid beslist over incidentele of structurele middelen en in hoeverre is deze informatievoorziening adequaat en rechtmatig?
Bevindingen
Dit onderzoek leidt tot een positief beeld over de sturing op gemeentelijke financiën in de gemeente Neder-Betuwe. Enkele aanpassingen kunnen zorgen voor een verdere verbetering. Het college informeert de raad van Neder-Betuwe via de P&C-documenten over structurele en incidentele baten en lasten. Deze documenten maken inzichtelijk welke baten en lasten structureel dan wel incidenteel zijn. Er zijn nog enkele verbeteringen mogelijk in de weergave van incidentele baten en lasten op basis van de stellige uitspraken en aanbevelingen van de Commissie BBV. Daarnaast zijn er enkele aandachtspunten om de informatievoorziening te verbeteren zoals de tijdigheid van P&C-documenten en van mee- en tegenvallers, beleidsinhoudelijke verantwoording en het gebruik van P&C-documenten om investeringskredieten aan te vragen.
Doorwerking
Het college gaf in de bestuurlijke reactie aan goed uit de voeten te kunnen met de aanbevelingen. Het college onderschreef ook de meeste bevindingen, maar herkende zich niet in de bevinding dat de raad niet tijdig was geïnformeerd over een tegenvaller in het sociaal domein. Op 8 april 2021 is het rapport toegelicht en besproken in de beeldvormende vergadering. De raadsleden konden zich goed vinden in de conclusies en op 22 april 2021 besloot de raad uitvoering te geven aan de aanbevelingen voor de raad en tevens het college opdracht te geven de aanbevelingen voor het college uit te voeren. De rekenkamercommissie verzocht de agendacommissie afspraken te maken over de monitoring van de uitvoering van de aanbevelingen voor de raad. Verder werd het presidium verzocht om afspraken te maken over de monitoring van de aanbevelingen voor het college.
Opdrachtgever: Rekenkamercommissie Neder-Betuwe
Onderzoekers: Martijn Mussche, Steffie Loenen en Frank Galesloot (Galesloot Onderzoek en advies)
Oplevering rapport: april 2021
Coronacrisis: effecten en aanpak | 5 jan 2021
Begin 2020 werd duidelijk dat ook Nederland getroffen zou worden door de pandemie als gevolg van het coronavirus. Voor de bestrijding van dit virus verschoven de bevoegdheden van burgemeesters naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Deze verschuiving in bevoegdheden, in combinatie met het snel moeten handelen vanwege de crisissituatie, leidt ertoe dat het lastig is om overzicht te houden over alle genomen maatregelen op de verschillende niveaus en bijbehorende consequenties.
Het is evident dat de genomen maatregelen in alle gemeenten ingrijpende gevolgen op korte termijn hebben, zowel maatschappelijk als financieel. Daarnaast grijpt de coronacrisis in op het openbaar bestuur, bijvoorbeeld doordat gemeenteraadsvergadering niet als gebruikelijk konden en kunnen plaatsvinden.
Start rekenkameronderzoeken naar de effecten van de coronacrisis
Eind 2020 zijn we in twee gemeenten gestart met rekenkameronderzoeken naar de effecten van de coronacrisis. Hierin inventariseren we onder meer de besluitvorming rondom de coronacrisis. Daarnaast onderzoeken we de effecten van de coronacrisis op de gemeentefinanciën, het gemeentebeleid en op de inwoners. We hopen uit deze onderzoeken lessen te trekken over wat goed en wat minder goed werkte in de aanpak van de crisis.
Armoedebeleid Sint-Michielsgestel | 19 nov 2020
De rekenkamercommissie van Sint-Michielsgestel besloot in 2019 onderzoek te doen naar het armoedebeleid. De hoofdvraag was: Op welke wijze geeft de gemeente Sint-Michielsgestel uitvoering aan het armoedebeleid en wat zijn hierbij de gevolgen van de Participatiewet?
Bevindingen
Sint-Michielsgestel is een relatief welvarende gemeente. Echter is er ook in Sint-Michielsgestel sprake van armoede. Ongeveer 1.000 inwoners van Sint-Michielsgestel leven in armoede. Sint-Michielsgestel heeft een actueel beleidskader en een uitgebreide set aan gemeentelijke minimavoorzieningen. Ook is er een netwerk van niet-gemeentelijke voorzieningen van orgaanbieders en diverse (vrijwilligers)organisaties. Vanuit het netwerk is er behoefte aan een actieve regierol vanuit de gemeente.
Het huidige beleid leunt nog op de gedachte van eigen initiatief en zelfredzaamheid. In de praktijk belemmert de psychische belasting van armoede de zelfredzaamheid van mensen. Armoede zorgt ook voor schaamte. Een integrale en proactieve benadering van doelgroep is daarom van belang. Hierbij is het belangrijk extra aandacht te schenken aan risicogroepen. In 2018 en 2019 was de gemeentelijke capaciteit te beperkt om volledig invulling te geven aan het armoedebeleid. Ten slotte zijn zowel de gemeente als de betrokken netwerkpartners zich ervan bewust dat de doelgroep nog niet volledig wordt bereikt. De gemeente stuurt hiervoor nog niet op het verbeteren van de informatievoorziening.
Doorwerking
Het college heeft in een bestuurlijke reactie laten weten de conclusies te onderschrijven en de aanbevelingen ter harte te nemen.
Op 12 november 2020 is het rapport toegelicht en besproken. De raad besloot de conclusies en aanbevelingen uit het rapport over te nemen en verzocht het college van B&W om over een jaar te rapporteren over de stand van zaken van de aanbevelingen.
Opdrachtgever: Rekenkamercommissie Sint-Michielsgestel
Onderzoekers: Martijn Mussche en Douwe Hoitinga
Oplevering rapport: november 2020
Welkom aan boord!| 23 nov 2020
In november zijn twee nieuwe medewerkers gestart bij Unravelling: Miriam Dorigo en Shauni Drost.
Achtergrond
Miriam is socioloog en heeft al vele jaren ervaring als onderzoeker, onder meer op het vlak van leefbaarheid en mobiliteit. Shauni is jurist en heeft daarnaast ook de master Human Geography afgerond. Beiden zijn direct van start gegaan in rekenkameronderzoeken naar evenementenbeleid en naar het veiligheidsbeleid en in een integriteitsonderzoek.
Markt en Kerkplein Hattem | 7 sept 2020
De gemeente Hattem had in 2014 de ambitie om een samenhangende stadsruimte te creëren door het samenvoegen en herinrichten van verschillende ruimtes. Als gevolg daarvan zijn in de jaren daarna het Markt- en Kerkplein heringericht. De rekenkamercommissie van Hattem besloot in 2019 onderzoek te doen naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming rondom deze herinrichting. De hoofdvraag was als volgt geformuleerd: In hoeverre is het proces van kaderstelling, (bestuurlijke en ambtelijke) aansturing, beheersing, toezicht en verantwoording bij het project herinrichting Markt en Kerkplein doelmatig en doeltreffend geweest en hoe is dit geborgd in de aanpak van grote projecten in Hattem?
Bevindingen
Op hoofdlijnen is het proces van planvorming tot realisatie van het Kerkplein goed verlopen en toont het onderzoek geen grote fouten of onrechtmatigheden aan. De gemeente had veel aandacht voor een interactieve aanpak om samen met de Hattemse bevolking het nieuwe stadsbeeld vorm te geven. Positieve bevindingen waren dat de gemeente bij het tweede project de lessen uit het voorgaande traject heeft geïmplementeerd. Daarnaast wijzigde de raad binnen zijn bevoegdheid de eerste kaderstelling en verschoof daarmee de focus van esthetiek naar comfort en duurzaamheid. Natuurlijk zijn er ook enkele verbeterpunten geconstateerd. Ten eerste kent de gemeente Hattem geen formele definiëring voor (grote) projecten, al werd het project Markt en Kerkplein intern wel degelijk beschouwd als een groot project. Een formele definitie voor grote projecten – bijvoorbeeld op basis van tijd, geld & kwaliteit – kan houvast bieden in de besluitvorming en helpt in de voorfase van het project bij (het nadenken over) de afbakening en risicobeheersing. Daarnaast had de gemeente onvoldoende aandacht voor de risico’s omtrent de gewenste kwaliteit van het eindproduct. Ook heeft de gemeente onvoldoende afgewogen in hoeverre de verschillende ambities onderling verenigbaar waren. Ten slotte was er geen duidelijke proceseigenaar en integraal eindverantwoordelijke tijdens het proces.
Doorwerking
Het college heeft in een bestuurlijke reactie laten weten de conclusies gedeeltelijk te onderschrijven en de aanbevelingen deels ter harte te nemen.
Op 7 september 2020 is het rapport toegelicht en besproken in de commissie Algemene en Ruimtelijke Zaken. In deze raadscommissie is besloten het rekenkamerrapport voor kennisgeving aan te nemen. Het is daarna niet geagendeerd voor behandeling in de raadsvergadering.
Opdrachtgever: Rekenkamercommissie Hattem
Onderzoekers: Martijn Mussche en Douwe Hoitinga
Oplevering rapport: juni 2020
Besluitvorming Hart van Laren | 27 mei 2020
De Rekenkamer van Blaricum, Eemnes en Laren (BEL) besloot in 2018 onderzoek te doen naar de besluitvorming en de informatiepositie van de raad rondom het beheer en exploitatie van Hart van Laren; een door de gemeente in het leven geroepen beheerstichting om een aantal gemeenschapsaccomodaties te beheren.
Bevindingen
Hart van Laren is een samenwerking tussen de gemeente, de Parochie en de Bibliotheek om cultuur- en welzijnsorganisaties een plek te bieden in de gebouwen Brinkhuis en Schering & Inslag onder beheer van één stichting. In 2009 stelde de raad de visiedocumenten voor het project Hart van Laren vast, een huisvestingsplan en het beschikbare krediet van €1,7 mln. voor exploitatie in de komende 20 jaar. Hierna gingen de betrokken partijen aan de slag met de invulling van deze contouren en werd in 2012 de beheerstichting Hart van Laren in het leven geroepen. In de daaropvolgende jaren werd duidelijk dat de exploitatieresultaten achterbleven bij de verwachting en dat het krediet ontoereikend was voor het beheren van de gebouwen voor de komende 20 jaar. Discussies en onduidelijke afspraken tussen de beheerstichting, de gemeente en de Parochie – over onder meer de demarcatie van taken en verantwoordelijkheden – waren hierin complicerende factoren.
Op basis van het onderzoek formuleerde de Rekenkamer conclusies en aanbevelingen aan zowel de raad als het college. Deze gingen onder andere over het verduidelijken dan wel afronden van de benodigde overeenkomsten, zoals het subsidieproces en afspraken omtrent de exploitatie. Tevens raadt de Rekenkamer aan om een open debat te voeren over de kosten van Hart van Laren en de gemeentelijke bijdrage in de toekomst, want het verleden leert dat gemeenschapsaccomodaties zelden zonder een gemeentelijke bijdrage kunnen.
Doorwerking
Op 20 mei 2020 besprak de commissie Maatschappij & Financiën het rapport van de Rekenkamer en de bijbehorende bestuurlijke reactie. In de raadsvergadering van 27 mei 2020 gaf de portefeuillehouder aan dat het subsidieproces in beginsel stond, maar nog wel verder ingeregeld moest worden. Ook zegde ze toe met de raad in gesprek te gaan over een nieuwe visie voor Hart van Laren. De raad van Laren nam alle aanbevelingen van de Rekenkamer over.
Opdrachtgever: Rekenkamer Blaricum, Eemnes en Laren
Onderzoekers: Martijn Mussche en Douwe Hoitinga
Oplevering rapport: oktober 2019