Berichten door Martijn Mussche
Vooruitblik: geen raadsleden meer in rekenkamers | 8 februari 2023
Enkele maanden terug schreven we dat het wetsvoorstel Versterking decentrale rekenkamers op 27 september door de Eerste Kamer als hamerstuk is afgedaan. Op 1 januari 2023 is de wet Versterking decentrale rekenkamers in werking getreden (met een overgangstermijn van een jaar). Een belangrijke wijziging ten gevolge van deze wet is dat raadsleden vanaf 1 januari 2024 geen onderdeel meer kunnen zijn van rekenkamers.[1][2] In deze blog blikt collega Rubin vooruit. Wat brengt deze wijziging voor gevolgen met zich mee voor rekenkamers?
Geen raadsleden meer in rekenkamers
De wetswijziging heeft gevolgen voor rekenkamers in 83 gemeenten, waar raadsleden nu nog onderdeel uitmaken van rekenkamers (veelal in de vorm van rekenkamercommissies). Ook voor de rekenkamers in waterschappen heeft de wetswijziging gevolgen voor de samenstelling, voor zover daar algemeen bestuursleden in zitten. In een eerdere blog schreef collega Martijn over raadsleden in rekenkamercommissies en de onafhankelijke positie van rekenkamers.
Per 1 januari 2024 mogen raadsleden respectievelijk algemeen bestuursleden geen lid meer zijn van rekenkamers. In eerste instantie had het kabinet voor ogen dat raadsleden als adviseur onderdeel konden uitmaken van een rekenkamer. Echter, naar aanleiding van het advies van de Raad van State schrapte het kabinet deze mogelijkheid uit het uiteindelijke wetsvoorstel.
Relatie gemeenteraad en rekenkamer
Zoals beschreven in het rapport werkgroep Lokale Rekenkamers, is een professionele relatie tussen de gemeenteraad en de rekenkamer doorslaggevend voor de versterkende rol die lokale rekenkamers spelen voor wat betreft de (kaderstellende en controlerende) taken van de gemeenteraad. Een aspect van deze professionele relatie is de kwaliteit van de interactie tussen de raad en de rekenkamer. De uitdaging voor rekenkamers is om in deze relatie een onafhankelijke positie te hebben ten opzichte van de gemeenteraad (de lokale rekenkamer is immers een onafhankelijk instituut), en tegelijk betrokken te zijn met diezelfde gemeenteraad (de lokale rekenkamer is een instrument van de gemeenteraad). Met andere woorden: de rekenkamer moet op afstand staan van de gemeenteraad, maar dient óók oog te houden voor de wensen en behoeften van de raad.
Door de aanwezigheid van raadsleden in rekenkamers bestaat er een zekere verbinding en daarmee ook een belangrijke informatiestroom tussen de raad en deze rekenkamers. De wetswijziging brengt voor deze rekenkamers de vraag met zich mee hoe zij deze informatiestroom kunnen behouden, en ervoor kunnen zorgen dat er een professionele relatie blijft bestaan.
Zoals de VNG terecht schrijft, is het van belang dat met het verdwijnen van raadsleden uit rekenkamers de informatiestroom tussen de gemeenteraad en de rekenkamer niet stopt en dat de onderlinge relatie moet blijven bestaan. Het behouden van deze relatie vereist van de raad en de rekenkamer dat zij aandacht en begrip voor elkaars positie hebben. In de afbeelding hieronder – overgenomen uit het rapport werkgroep Lokale Rekenkamers- is de relatie tussen de raad en de rekenkamer schematisch weergegeven.
Hoe nu verder?
De wetswijziging heeft als direct gevolg dat er vanaf 2024 meer mensen nodig zijn om de rekenkamers te vullen. Rekenkamercommissies met raadsleden hebben 2023 als ‘overgangsjaar’ om nieuwe leden te vinden. De NVRR organiseert dit jaar online bijeenkomsten voor mensen die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in een lidmaatschap van rekenkamers.
Het is van belang dat rekenkamers oog (blijven) hebben voor de relatie van de gemeenteraad met de rekenkamer. Zo kunnen rekenkamers regelmatig het gesprek met de gemeenteraad aangaan om een professionele relatie te bevorderen. In onze ervaring voeren rekenkamers dat gesprek vaak al. Het verdwijnen van raadsleden uit de rekenkamers onderstreept het belang van het (blijven) voeren van het gesprek met de raad; zeker voor de rekenkamers waar raadsleden nu nog onderdeel vanuit maken.
Voor het voeren van dit gesprek bestaan handvatten. De gesprekken met de raad kunnen onder meer gaan over het budget, het onderzoeksprogramma en de (wijze van) behandeling van rapporten. Andere manieren om de betrokkenheid tussen raad en rekenkamer te bevorderen, zijn het oprichten van een klankbordgroep of het aanwijzen van de griffier als verbindende schakel tussen de raad en de rekenkamer. Rekenkamers doen er goed aan om een professionele relatie met de raad te hebben en te houden.
[1] Als we het hebben over lokale rekenkamers, bedoelen we ook rekenkamers voor waterschappen. Hoewel provinciale rekenkamers ook lokale rekenkamers zijn, zaten er al geen statenleden in deze rekenkamers. Deze blog is daarom niet op hen gericht.
[2] Voor de leesbaarheid van deze blog hanteren we de term ‘rekenkamers’, maar we bedoelen daarmee ook rekenkamercommissies.
Deze blog is geschreven door Rubin ten Broeke. Meer weten over de Wet versterking decentrale rekenkamers en de gevolgen hiervan voor lokale rekenkamer? Neem dan contact op met hem of met Martijn Mussche.
Heeft de decentrale rekenkamer een taak op het vlak van integriteitsonderzoek? | 12 januari 2023
Decentrale rekenkamers hebben de wettelijke taak om onderzoek uit te voeren naar het door gemeenten (en waterschappen en provincies) gevoerde bestuur. Hebben ze daarnaast ook de (wettelijke) taak om integriteitsonderzoek uit te voeren? En wat zijn voor- en tegenargumenten voor het uitvoeren van integriteitsonderzoek door decentrale rekenkamers? In deze blog van collega Martijn lees je er meer over.
Wettelijke taak decentrale rekenkamers
Met de recent vastgestelde Wet versterking decentrale rekenkamers wil de regering ervoor zorgen dat de rekenkamer een belangrijk en onmisbaar onderdeel wordt van het gemeentebestuur en toegevoegde waarde biedt voor de democratische controle en verantwoording. De wetswijziging positioneert de rekenkamer duidelijk als onafhankelijk orgaan en versterkt daarmee de positie van de rekenkamer als onderzoeksinstituut. Wat ongewijzigd blijft is dat de rekenkamer onderzoek doet naar doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid.
Bij onderzoek naar specifieke cases op het vlak van aanbestedingen of subsidies, kan de rekenkamer op integriteitskwesties stuiten. Ook kan het zo zijn dat de rekenkamer wordt gewezen op een (mogelijke) integriteitskwestie en de vraag krijgt om dat te onderzoeken. Rekenkamers hebben echter geen specifieke wettelijke taak in het onderzoeken van integriteit en integriteitskwesties. Het feit dat een rekenkamer soms zelf een integriteitskwestie tegenkomt of een verzoek van de raad om integriteitsonderzoek ontvangt, roept de vraag op of de rekenkamer integriteit en integriteitskwesties zou moeten onderzoeken. We verkennen dit aan de hand van enkele argumenten vóór en argumenten tegen integriteitsonderzoek door de rekenkamer.
Argumenten vóór integriteitsonderzoek door de rekenkamer
- Integriteitsonderzoek ligt (soms) in het verlengde van rekenkameronderzoek. Bij het uitvoeren van rekenkameronderzoek stuiten rekenkamers nu al op uitvoeringspraktijken die strijdig zijn met wet- en regelgeving. In een dergelijk geval zullen rekenkamers de toetsing van deze uitvoeringspraktijken meenemen als onderdeel van hun wettelijke taak.
- Een rekenkamer is met zijn rol als onafhankelijk onderzoeksorgaan gepositioneerd om integriteitsonderzoek te kunnen uitvoeren. Net als voor rekenkameronderzoek is ook voor integriteitsonderzoek geborgde onafhankelijkheid en objectiviteit van belang. Het gaat om in beide onderzoeksvelden om het onderzoeken van (bewezen) feiten en omstandigheden, waarna deze naast een normatief kader worden gelegd om zo tot een objectief oordeel te komen. Het is ook niet goed voorstelbaar dat de twee onderzoeksvelden conflicteren, aangezien het uiteindelijke doel bij beiden het (verder) verbeteren van het openbaar bestuur is.
- Bij veel gemeenten ontbreekt nu een (onafhankelijk) integriteitsonderzoeksorgaan. Integriteitskwesties worden nu veelal opgepakt door een tijdelijk ingestelde onafhankelijke commissie (van wijzen) of een (commercieel) onderzoeksbureau. Na het onderzoek wordt de tijdelijke commissie ontbonden en gaat het onderzoeksbureau een volgend onderzoek. Door het ontbreken van een vast integriteitsonderzoeksorgaan is kennisoverdracht en -borging voor de gemeentelijke organisatie niet geregeld. Dit in tegenstelling tot een gemeentelijke rekenkamer die in de loop der jaren kennis vergaart over het functioneren van de gemeente.
- Door integriteitsonderzoek bij de rekenkamer onder te brengen, wordt voorkomen dat er een extra onderzoeksorgaan ontstaat. De toenemende aandacht voor integriteit zou kunnen uitlopen op het instellen van een extra onderzoeksorgaan voor integriteitskwesties, naast de accountant, de rekenkamer, de auditcommissie et cetera. Ieder onderzoeksorgaan heeft – zeker vanwege de eigen onafhankelijkheid – als vanzelf behoefte aan een eigen onderzoeksorganisatie inclusief secretariële ondersteuning en een fysieke en digitale kantoorinfrastructuur. Kortom, er is een efficiencyargument om onderzoeksvelden waar mogelijk te bundelen.
Argumenten tegen integriteitsonderzoek door de rekenkamer
- Integriteitsonderzoek is geen wettelijke taak van de rekenkamer. Een rekenkamer heeft de wettelijke taak de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het gevoerde bestuur te onderzoeken. In het recente wetswijzigingstraject is het functioneren van de rekenkamer uitgebreid belicht en zijn de beoogde aanpassingen getoetst. Maar noch de wetgever, noch geraadpleegde betrokkenen hebben de noodzaak gevoeld om het toetsen van integriteit toe te voegen aan de wettelijke taken van de rekenkamer.
- De burgemeester heeft de wettelijke taak de bestuurlijke integriteit van de gemeente te bevorderen. De burgemeester is op grond van de Gemeentewet daarmee niet verantwoordelijk voor de bestuurlijke integriteit binnen een gemeente, maar uitsluitend voor het proces om de bestuurlijke integriteit te regelen. In de Provinciewet is daarnaast vastgelegd dat de Commissaris van de Koning (CvdK) de verantwoordelijkheid heeft om de bestuurlijke integriteit binnen de provincie te bevorderen. De CvdK doet dit door te adviseren en te bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in een gemeente en door op te treden wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding dreigt te raken. De verantwoordelijkheid voor het desgewenst (laten) onderzoeken van bestuurlijke integriteit is daarmee belegd.
- De rekenkamer is kwetsbaar. Hoewel de meeste decentrale rekenkamers al meer dan 15 jaar bestaan, hebben meerdere rekenkamers nog steeds te maken met discussie over hun taken, onderzoeksbevoegdheden en budget. Om onnodige discussie te voorkomen is het te overwegen om de focus van de rekenkamer zo scherp en zuiver als mogelijk te houden.
- Integriteitsonderzoek vraagt andere competenties dan rekenkameronderzoek. Bij de argumenten vóór integriteitsonderzoek door de rekenkamer is aangestipt dat er overeenkomsten zijn tussen rekenkameronderzoek en integriteitsonderzoek. Toch vraagt integriteitsonderzoek om andere competenties. Waar rekenkameronderzoekers zich ‘koel’ kunnen richten op hoe de feitelijke uitvoering zich verhoudt tot beleid en wet- en regelgeving, hebben integriteitsonderzoekers meer oog voor de menselijke kant. Het beoordelen of gedragingen passen binnen sociale conventies of ethische regels, is ingewikkeld. Alleen als een gedraging een overduidelijke schending van een sociale conventie, van een ethische regel, is het oordeel relatief eenvoudig. Zeker als er daarbij ook sprake is van een overtreding van een richtlijn of van wet- en regelgeving is. Het probleem is dat integriteitskwesties zich veelal voordoen in het grijze gebied; daar waar het onduidelijk is of een gedraging nu wel of niet door de beugel kan. Het gaat dan om ongewenst gedrag, dat mogelijk niet zonder meer ook al grensoverschrijdend. Dan is een zorgvuldige weging van de gedragingen, de omstandigheden, de gevolgen en de intenties van belang. Het vraagt kortom om een meer mensgerichte dan zaakgerichte blik van de onderzoeker. Daarin verschilt integriteitsonderzoek van rekenkameronderzoek.
Conclusie
De argumenten voor en tegen overziend, valt op dat er vooral praktische argumenten zijn om integriteitsonderzoek onder te brengen bij een rekenkamer. Er zijn met name fundamentele en inhoudelijke argumenten om dat juist niet te doen. Dat leidt tot de conclusie om de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken zuiver te houden en integriteitsonderzoek geen onderdeel te laten zijn van de bevoegdheid van de rekenkamer. Tegelijk is er ook behoefte aan een onafhankelijk integriteitsonderzoeksorgaan. Het is niet reëel te verwachten dat iedere gemeente zelf een dergelijk orgaan inricht. De recent (weer) geuite gedachte van een centraal onderzoeksbureau voor integriteitsschendingen in de publieke sector is daarom zeker interessant.
Deze blog is geschreven door Martijn Mussche. Meer weten over de wettelijke taak van decentrale rekenkamers en integriteitsonderzoek? Neem dan contact op met hem of met Shauni Drost.
Huisvesting van statushouders | 23 november 2022
De huisvesting van statushouders is een actueel thema waarin gemeenten een belangrijke rol spelen. Gemeenten hebben als taak van het Rijk om statushouders te huisvesten. Dat blijkt vanwege het landelijke woningkort lastig. Wat houdt deze taakstelling in, en wat zijn de resultaten voor wat betreft de huisvesting van statushouders door gemeenten? En wat is de rol van gemeenteraden, en is dit een onderwerp voor rekenkameronderzoek?
In deze blog van collega Rubin lees je er meer over.
Huisvesting van statushouders
De opvang van asielzoekers is overbelast. In de opvanglocaties van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zitten veel mensen die na een screening door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning hebben gekregen, de zogeheten statushouders. In november 2022 gaat het om ongeveer 17.300 statushouders.
Het is van belang dat deze statushouders zo snel mogelijk doorstromen naar een woning en deel gaan uitmaken van de Nederlandse samenleving. Niet alleen omdat statushouders het recht op een woning hebben en om de integratie van statushouders te bevorderen, maar ook omdat de opvangplekken hard nodig zijn voor asielzoekers die (nog) geen verblijfsvergunning hebben gekregen. De opvangcapaciteit van de COA-opvanglocaties staat namelijk onder grote druk: denk bijvoorbeeld aan de tientallen asielzoekers die de afgelopen maanden op stoelen in de wachtruimte van het opvanglocatie in Ter Apel moesten slapen.
Het lange wachten op een woning heeft een grote impact op statushouders. Doordat statushouders lange tijd in de vaak overvolle opvanglocaties verblijven, lopen zij -net als andere vluchtelingen- risico’s op fysieke en geestelijke schade door de slechte omstandigheden op de locaties. Statushouders kunnen kort gezegd niet met hun leven in Nederland beginnen, ondanks dat zij door de IND zijn gescreend en het recht hebben op een woning.
Resultaatsverplichting gemeenten
Gemeenten hebben vanuit de Huisvestingswet 2014, artikel 28 de resultaatsverplichting om statushouders passende woonruimte aan te bieden. Het artikel luidt: ‘Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling.’ Het is daarmee een wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid van gemeenten om voldoende statushouders te huisvesten.
Daarbij is de halfjaarlijkse taakstelling die het Rijk de gemeenten oplegt voor de huisvesting van maatgevend. Concreet heeft het Rijk gemeenten (en provincies) gevraagd om in de eerste helft van 2022 minstens 10.000 statushouders van huisvesting te voorzien, en in tweede helft van 2022 minstens 13.500 statushouders.
Realiseren van de taakstelling
In de eerste helft van 2022 hebben gemeenten de huisvesting voor ongeveer 11.900 statushouders gerealiseerd. Echter, nog steeds had iets meer dan de helft van alle gemeenten (54%) – 187 gemeenten – een achterstand uit voorgaande periodes. Er was op 1 juli 2022 een achterstand van 1.833 statushouders.
De voorlopige resultaten van gemeenten in de tweede helft van 2022 laten zien dat gemeenten ongeveer 7.700 statushouders hebben gehuisvest in de maanden augustus, september en oktober 2022. Dat wil zeggen dat gemeenten -gemiddeld genomen- op koers liggen om 13.500 statushouders te huisvesten in de tweede helft van 2022. Ook hier de kanttekening dat gemeenten nog steeds te maken hebben met achterstanden uit voorgaande periodes.
Huisvesting statushouders: een onderwerp voor rekenkameronderzoek?
Gemeenteraden dienen toe te zien op de uitvoering van de taakstelling door het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad kan vanwege deze controlerende taak worden gezien als een eerste toezichthouder op de realisatie van de huisvesting van statushouders. De actualiteit van het onderwerp en de belangrijke rol die gemeenteraden hierin spelen (of zou moeten spelen), waren reden voor Unravelling om hier een rekenkameronderzoek naar uit te willen voeren. We waren benieuwd naar de rol die de gemeenteraden in gemeenten speelden, en naar mogelijke knelpunten en verbeterpunten.
Om de interesse voor het uitvoeren van dit onderzoek onder rekenkamercommissies te peilen, benaderden we de rekenkamercommissies in Gelderland en Overijssel met een onderzoeksvoorstel. Dit heeft -ondanks dat meerdere rekenkamercommissies het onderwerp interessant en relevant vonden- om meerdere redenen niet geleid tot een concreet uit te voeren rekenkameronderzoek. Genoemde redenen waren bijvoorbeeld dat het onderwerp politiek (te) gevoelig ligt of dat de betreffende gemeente al goed bezig was met het realiseren van huisvesting voor statushouders. Ook hadden enkele rekenkamercommissies al (deels) onderzoek gedaan naar de huisvesting van statushouders, bijvoorbeeld in een onderzoek naar het woonbeleid. Wel zijn er een aantal bevindingen uit ons vooronderzoek gekomen die we hieronder bespreken.
Bevindingen uit vooronderzoek
Een eerste bevinding die volgt uit onze analyse van het realiseren van de taakstelling door gemeenten, is dat de cijfers laten zien dat gemeenten (los van de eerder opgelopen achterstanden) gemiddeld genomen op koers liggen om de taakstelling van eind 2022 te behalen. De verschillen tussen gemeenten zijn aanzienlijk, waarbij sommige gemeenten voorlopen in de realisatie van de taakstelling en andere fors achterblijven.
Een tweede bevinding is dat uit de gesprekken die we hebben gevoerd met rekenkamercommissies het signaal naar voren komt dat gemeenteraden in de praktijk een beperkte sturende rol hebben voor wat betreft het realiseren van de taakstellingen. Een rekenkamercommissie zei bijvoorbeeld over de rol van de gemeenteraad bij het (realiseren van) de taakstellingen: ‘Naar onze mening heeft de gemeentepolitiek wel toezicht, maar heel weinig sturing hierop’.
Een derde bevinding is dat slechts enkele rekenkamers onderzoek hebben gedaan naar dit onderwerp. En in rekenkameronderzoeken naar woonbeleid krijgt de huisvesting van statushouders weinig of geen aandacht.
Tot slot
Door de toenemende instroom van asielzoekers in 2022 en 2023 is het van groot belang dat de uitstroom asielzoekers uit COA-locaties op peil blijft. De taakstelling voor de eerste helft van 2023 wordt dan ook fors hoger: het Rijk verwacht dan van gemeenten dat zij 21.200 statushouders huisvesten, het hoogste aantal sinds 2014. Het blijft daarom een onderwerp waar gemeenten een actieve rol in spelen. Het verdient aanbeveling dat ook gemeenteraden een actieve rol spelen als controleur, en erop toezien dat colleges zich voldoende inzetten om statushouders te (blijven) huisvesten.
Deze blog is geschreven door Rubin ten Broeke. Meer weten over de huisvesting van statushouders en het realiseren van de taakstelling? Neem dan contact op met hem of met Martijn Mussche.
Integriteit in het openbaar bestuur | 27 oktober 2022
Wie het nieuws volgt en de krantenkoppen leest, krijgt de indruk dat het binnen allerlei organisaties, waaronder het openbaar bestuur, niet goed gaat op het gebied van integriteit. Maar dat ligt genuanceerder. Het onderwerp krijgt namelijk ook (steeds) meer aandacht. En dat is terecht. Onze overtuiging is niet voor niets: veel gaat goed, maar veel kan beter.
Wat is integriteit?
Integriteit behelst het handelen volgens morele waarden en normen. Het is daarmee breder en subjectiever dan het handelen conform wet- en regelgeving. Dit maakt het een boeiend, maar lastig thema. Het valt niet te vangen in termen als goed-fout of zwart-wit. Veelal is er dan ook sprake van een grijs gebied. Wel zijn er handvatten te vinden in wet- en regelgeving, een gedragscode (zoals de Gedragscode Integriteit Rijk), een protocol, of eigen normen en waarden.
Incidenten bij (semi-)publieke organisaties
Een schending van integriteit binnen organisaties met een (semi-)publieke functie kan veelomvattend zijn. Zo kan het gaan om (schijn van) belangenverstrengeling, cliëntelisme, machtsmisbruik, wangedrag, bevoordeling, het lekken van informatie, ongewenste relaties, nepotisme, discriminatie, (seksuele) intimidatie, pestgedrag of andere vormen van ongewenst gedrag. Ook benadeling als gevolg van het doen van een melding van een misstand of integriteitsschending komt voor. Dergelijke incidenten vragen allen om een gedegen onderzoek.
Onderzoek naar integriteitskwesties
Wanneer er sprake is van (een vermoeden van) een integriteitsschending of misstand is het aan te raden een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Door onafhankelijk en objectief onderzoek ontstaat inzicht in – en duidelijkheid over – een bepaalde situatie. Waarheidsvinding staat daarbij centraal. Zo wordt er met name gekeken naar hetgeen er feitelijk is voorgevallen.
Ook zijn er situaties denkbaar waarin de nadruk ligt op vooruitkijken; op leren en verbeteren. Op dat moment spelen vragen als: welke lessen trekken we uit de situatie en welke inzichten kunnen we meenemen voor de toekomst. Als onderzoekers proberen we over het algemeen naar zowel het verleden als de toekomst te kijken zodat er sprake is van duidelijkheid over een situatie in het verleden maar er ook kan worden gekeken naar hoe een dergelijke of soortgelijke situatie kan worden voorkomen in de toekomst.
Unravelling zet zich als onderzoeksbureau in voor het verbeteren van het functioneren van het openbaar bestuur, waaronder ook valt dat wij ons inzetten voor een integere overheid. Integriteit is een randvoorwaarde voor het goed functioneren van het openbaar bestuur en (semi)publieke organisaties. Zonder integriteit is er immers geen vertrouwen in de overheid.
Ter illustratie van de integriteitskwesties waarmee wij ons bezighouden, volgt hierna een beschrijving van een casus waarin sprake was van benadeling als gevolg van een melding van een misstand/ integriteitsschending. Het is een geanonimiseerde en samengevatte weergave van een casus die wij in het verleden hebben onderzocht in opdracht van een permanente integriteitscommissie.
Casus
Melder ervoer al enkele jaren een soms moeizame samenwerking met een aantal collega’s die haar in haar werk moesten faciliteren. Dit besprak melder met haar leidinggevende tijdens twee functioneringsgesprekken.
Op een gegeven moment kreeg melder gezondheidsklachten De bedrijfsarts gaf aan dat er sprake was van een probleem in de arbeidsrelatie.
Rond die tijd besprak de melder met de vertrouwenspersoon haar negatieve ervaringen met de medewerkers die haar moesten faciliteren. Omdat ook andere medewerkers rond die periode soortgelijke meldingen deden over deze collega’s, gaf de vertrouwenspersoon daar een signaal over af bij de directeur van de dienst.
Ongeveer drie maanden later deed melder in een persoonlijk gesprek – in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon – een melding van (een vermoeden van) een misstand bij de directeur van de dienst. De melding had betrekking op het functioneren van de collega’s die haar moesten faciliteren. De directeur van de dienst verzocht melder om bij de leidinggevende te melden dat hun gesprek had plaatsgevonden. Melder durfde dat wel aan, maar sprak ook angst voor repercussies uit. Daarop zegde de directeur van de dienst toe melder te beschermen. De directeur van de dienst liet een onderzoek naar de faciliterende collega’s uitvoeren. Uit het hierop volgende rapport bleek dat er daadwerkelijk sprake was van ernstige problematiek met betrekking tot het functioneren van deze door melder genoemde collega’s.
Tijdens een gesprek met haar leidinggevende – twee dagen na het gesprek met de directeur van de dienst – vertelde melder, in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon, over het gesprek met de directeur van de dienst. Ook legde melder haar leidinggevende de suggestie voor om (tijdelijk) een andere faciliterende collega voor haar aan te wijzen, maar de leidinggevende weigerde dat. De relatie met haar leidinggevende verslechterde mede hierdoor.
Enkele weken later werd melder weer beter gemeld. De leidinggevende stemde niet in met terugkeer van melder naar haar werkplek. De leidinggevende beargumenteerde dat door aan te geven dat hij vond dat er geen sprake was van een normale samenwerkingsrelatie tussen leidinggevende en melder. Ook was de relatie tussen melder en de medewerkers die haar moesten faciliteren – en over wie zij eerder een melding had gedaan – nog steeds niet verbeterd, aldus haar leidinggevende. Deze gang van zaken zorgde ervoor dat de melder voor langere tijd door ziekte uitviel.
Op basis van ons onderzoek kwam de commissie tot het volgende oordeel:
De commissie beschouwt melder als melder van een vermoeden van een misstand. Ondanks de stappen die de directeur van de dienst ondernam na het gesprek met melder, erkent de directeur van de dienst melder tot op de dag van vandaag niet als melder van een vermoeden van een misstand.
De commissie komt tot het oordeel dat de werkgever ernstig tekort is geschoten in zowel de bescherming van, als de zorg voor melder nadat zij een melding deed bij de werkgever. De commissie concludeert dat er sprake was van benadeling door nalatigheid en het onthouden van zorg. Ten slotte adviseert de commissie het dienstonderdeel om het herkennen en erkennen van meldingen te verbeteren.
Deze blog is geschreven door Shauni Drost. Meer weten over integriteitsonderzoek? Neem dan contact op met haar of met Martijn Mussche.
Wetsvoorstel Versterking decentrale rekenkamers als hamerstuk afgedaan | 28 september 2022
Eerder schreven we al over het wetsvoorstel Versterking decentrale rekenkamers dat op 4 oktober 2019 werd ingediend. We hebben weer een update: afgelopen dinsdag, op 27 september 2022, werd het wetsvoorstel door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Het besluit met de precieze datum van inwerkingtreding volgt nog, maar de aankomende wijzigingen zullen naar verwachting snel in werking treden (afgezien van de overgangstermijn van een jaar). Daarom zetten we hieronder de belangrijkste wijzigingen op een rij.
Belangrijkste wijzigingen
Hieronder de vier belangrijkste wijzigingen van het wetsvoorstel Versterking decentrale rekenkamers.
1. Het instellen van een onafhankelijke rekenkamer wordt verplicht
Het doel is dat niet- of nauwelijks functionerende rekenkamers tot het verleden gaan behoren.
2. De rekenkamerfunctie verdwijnt
Dit betekent in de praktijk dat raadsleden dan geen onderdeel meer kunnen zijn van de rekenkamer.
3. De bevoegdheden van de rekenkamer worden uitgebreid:
- Zo kan de onderzoeksbevoegdheid zich ook uitstrekken tot privaatrechtelijke rechtspersonen waarmee de gemeente contracten sluit. Rekenkameronderzoek kan op dit punt bijdragen aan de grip van gemeenteraden op de financiën van onder meer het sociaal domein;
- Ook wordt de onderzoeksbevoegdheid uitgebreid ten aanzien van privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan een gemeente een subsidie, garantie en/of lening heeft verstrekt. Zodoende kunnen rekenkamers elke garantie, lening en/of subsidie voor risico of rekening van de gemeente onderzoeken. De eis dat ten minste 50% van de baten van de rechtspersoon voor rekening of risico van een gemeente moet zijn, komt te vervallen. Dit sluit aan bij de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer;
- Voorts voorziet het wetsvoorstel in aanscherping van de bestaande regeling voor de onderzoeksbevoegdheden bij samenwerking tussen bestuurslagen in privaatrechtelijke rechtspersonen. De aanscherping betekent dat ook onderzoek kan worden gedaan als deelnemende gemeenten, provincies en de Staat een gezamenlijk meerderheidsbelang in een rechtspersoon hebben, zonder dat een van de deelnemers een belang van meer dan 50% heeft.
4. Tot slot wordt er in art. 185 van de Gemeentewet een verduidelijking doorgevoerd van de regels over de wijze waarop rekenkamers bij de vaststelling van hun rapportages omgaan met openbaarheid en vertrouwelijkheid van gegevens:
- Zo kunnen rekenkamers mededelingen, die gegevens en bevindingen bevatten die naar hun aard vertrouwelijk zijn, verstrekken aan de raad, zoals dat ook voor de Algemene Rekenkamer is geregeld;
- Voorts wordt de bestuurlijke hoor- en wederhoorprocedure expliciet geregeld, waardoor de rekenkamer gehouden is om voorafgaand aan de vaststelling en openbaarmaking van rapporten een reactie op de bevindingen en voorlopige conclusies te vragen aan het orgaan dat onderzocht is;
- Tot slot wordt toegevoegd dat de rekenkamer ook een afschrift van het rapport aan andere overheidslagen – dan de raad en het college – zal toezenden, indien tevens onderzoek is gedaan bij naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarin deze overheidslagen deelnemen en gezamenlijk een meerderheidsbelang hebben. [1]
Wat valt op?
Opvallend is dat het instellen van een onafhankelijke en actieve rekenkamer verplicht wordt, maar de wettelijke normstelling – zoals neergelegd in art. 81j eerste lid – met betrekking tot de beschikbare middelen die de gemeenteraad aan de rekenkamer ter beschikking stelt, onveranderd blijft. Ondanks dat de regering van mening is dat ‘zware’ bezuinigingen op de rekenkamerfunctie door de versterkte positie van de rekenkamer tot het verleden zullen gaan behoren, is het goed denkbaar dat de gemeenteraad (te) weinig budget beschikbaar stelt. Het door de VNG, NVRR en Vereniging van Griffiers gevraagde normbudget gaat er (om verscheidene redenen) niet komen, maar de regering zegt wel toe om, in overleg met genoemde organisaties, te bezien hoe aan de bestaande wettelijke normstelling verder handen en voeten kan worden geboden.
Wat betekenen deze wijzigingen voor rekenkamers?
Rekenkamerwerk is een essentieel onderdeel van het stelsel van checks and balances binnen het gemeentebestuur en een belangrijk hulpmiddel van de raad voor het uitvoeren van zijn controlerende taak. Daarbij komt dat de taken van gemeenten en de daarmee gemoeide uitgaven, door de decentralisaties in het sociale domein zijn toegenomen. Ook met de komst van de Omgevingswet worden de taken en middelen van gemeenten uitgebreid. Een gedegen en onafhankelijke controle door een lokale onafhankelijke rekenkamer in iedere gemeente is dan ook van groot belang. De wijzigingen zorgen voor versterking van de lokale rekenkamers, maar ook voor aanscherping en vereenvoudiging van wat de rekenkamer is en doet; wat ons betreft zijn dit dus welkome wijzigingen!
[1] Kamerstukken II 2019/20, 35298, nr. 3 (MvT).
Drie tips voor het interesseren van de raad voor de onderwerpen van rekenkameronderzoek | 14 september 2022
De lokale rekenkamer opereert onafhankelijk van de gemeenteraad en heeft derhalve de vrije hand in het selecteren van zijn onderzoeksonderwerpen. Deze onafhankelijkheid in onderwerpskeuze is een groot goed, maar kan ook leiden tot rapporten en uitkomsten waar niets mee gebeurt. De kans op doorwerking van een onderzoeksrapport wordt namelijk vergroot als niet alleen de rekenkamer, maar ook de raad zich interesseert in het uitgevoerde onderzoek. En het opwekken van deze interesse begint bij het selecteren van de juiste onderzoeksonderwerpen, op het juiste moment.
Maar hoe doet de rekenkamer dit? In deze blog van collega Laura lees je drie tips om als rekenkamer de raad voor je onderzoeksonderwerpen te interesseren.
Tip 1: Heb een gedeeld beeld over wat aansprekend onderzoek is
De onderzoeksonderwerpen van de rekenkamer dienen aan te sluiten bij de praktijk, wensen en behoeften van de raad. De uitdaging is om evenwicht te vinden tussen deze aansluiting en de onafhankelijke positie die de rekenkamer bezit. Om een dergelijk evenwicht te vinden, kan het helpen om als rekenkamer met de raad te bespreken wat voor type onderzoek hen aanspreekt en dit mee te nemen bij het selecteren van onderzoeksonderwerpen. Een gedeeld beeld over wat aansprekend onderzoek is – wat in lang niet alle gemeenten bestaat – werkt bevorderend. Uit onderzoek blijkt namelijk dat wanneer rekenkameronderzoeken bij dit beeld aansluiten, deze door de raad als bruikbaar worden ervaren.
Tip 2: Weet wat er bij raadsleden en in de gemeente speelt
Zoals collega Rubin in een eerdere blog schreef, is een goede professionele relatie tussen de rekenkamer en de raad een voorwaarde voor het goed functioneren van de rekenkamer. Deze relatie komt ook van pas bij het selecteren van het onderzoeksonderwerp. Hierbij is het van belang dat de rekenkamer weet wat het gemeentebestuur beweegt, maar dat de rekenkamer tegelijkertijd voldoende distantie behoudt om te kunnen oordelen over het door hen gevoerde beleid. Het woord ‘evenwicht’ komt ook hier weer naar boven. De rekenkamer dient dus betrokken en bekend te zijn met wat er zich op politiek-bestuurlijk gebied in de gemeente en onder raadsleden afspeelt om zo onderzoeksonderwerpen te kunnen selecteren die bij deze realiteit aansluiten.
Het opstellen van een groslijst van onderwerpen en deze voorleggen aan raadsleden, helpt mogelijk bij dit betrokken en bekend zijn. Daarnaast kan het behulpzaam zijn om te vragen naar welke feitelijke onderbouwing en inzichten raadsleden missen in hun dagelijkse werk. Door dergelijke vragenrondes krijgt de rekenkamer een beter beeld over waar de behoeftes van de raad liggen, wat behulpzaam is bij het selecteren van de juiste onderzoeksonderwerpen op het juiste moment.
Tip 3: Stel duidelijke criteria vast voor de selectie van onderzoeksonderwerpen
De rekenkamer kan selectiecriteria vaststellen op grond waarvan hij onderwerpen voor rekenkameronderzoek selecteert. Denk hierbij aan criteria als: financieel en maatschappelijk belang; de timing van het onderzoek; mogelijke leereffecten op meerdere terreinen en de veronderstelde toegevoegde waarde van het onderzoeksonderwerp. Wanneer er duidelijkheid bestaat over het selectieproces van onderzoeksonderwerpen beschikt de rekenkamer over een toolbox om zijn keuzes te onderbouwen. Dan is het voor de raad helder waarom de rekenkamer bepaalde keuzes maakt. Op deze manier verminder je de kans op teleurstelling bij de raad, wanneer bijvoorbeeld bepaalde eerder besproken onderwerpen niet door de rekenkamer worden opgepakt. De rekenkamer kan dan op grond van de selectiecriteria uitleggen waarom hij voor een ander onderzoeksonderwerp heeft gekozen, wat mogelijke acceptatie vergemakkelijkt.
Tot slot
De effectiviteit van rekenkameronderzoek begint bij de onderwerpskeuze. Hierbij draait het voornamelijk om evenwicht tussen nabijheid en afstand. Het is aan de rekenkamer om dit evenwicht in samenspraak met de raad te vinden en zo hopelijk de raad te interesseren in de onderwerpen van rekenkameronderzoek.
Deze blog is geschreven door Laura van der Brugge. Meer weten over het interesseren van de raad in onderwerpen voor rekenkameronderzoek? Neem dan contact op met haar of met Rubin ten Broeke.
Normenkader als meetlat in rekenkameronderzoek | 31 augustus 2022
Het opstellen van een goed normenkader is een belangrijk element in rekenkameronderzoek, maar waarom? De Gemeentewet stelt op grond van artikel 182 dat een rekenkamer de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid onderzoekt van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Rekenkameronderzoek toetst of beleid aan de normen voldoet, waarbij een normenkader in het onderzoek centraal staat. Het normenkader zorgt voor sturing in de uitvoering van het onderzoek om uiteindelijk een oordeel te kunnen geven over de praktijk.
In deze blog gaat onze collega Janneke dieper in op het belang van een normenkader en hoe een dergelijk kader tot stand komt.
De functie van een normenkader
Het opstellen van een normenkader vindt plaats na het vooronderzoek en de ontwikkeling van het onderzoeksopzet. Het normenkader zorgt voor sturing omdat de andere onderdelen van het rekenkameronderzoek (bevindingen, analyse, conclusies en aanbevelingen) naadloos moeten aansluiten op het opgestelde en/of geldende normenkader. Een goed normenkader schept duidelijkheid over de normen waaraan beleid dient te voldoen en daarmee op welke aspecten het onderzoek focust, met als gevolg dat het onderzoek effectiever verloopt. De onderzoekers maken namelijk bewuste keuzes bij het opstellen van de normen over wat wel en niet belangrijk is en waar het beleid aan moet voldoen. Dit zorgt ervoor dat er afbakening plaatsvindt en helder is wat de onderzoekers onderzoeken.
Het is afhankelijk van het soort onderzoek of een normenkader van nut is. Zo is een normenkader bij een beschrijvend of verkennend onderzoek bijvoorbeeld geen gebruikelijk onderdeel van het onderzoek. Indien het gaat om een onderzoek waar gevraagd wordt om een oordeel, zoals een rekenkameronderzoek, dient een normenkader als meetlat waarlangs onderzoekers oordelen. Omdat een normenkader een uitwerking is van eisen die gesteld worden aan (doelmatig, rechtmatig en/of doeltreffend) beleid, dient een normenkader als geschikt meetlat in rekenkameronderzoek.
De totstandkoming van een normenkader
Een belangrijk deel van het opstellen van het normenkader is inzicht verschaffen in waar de normen vandaan komen. Het normenkader wordt vaak door de onderzoekers opgesteld als onderdeel van het onderzoeksproces. Unravelling stelt een normenkader op die aansluit bij de geformuleerde deelvragen van het onderzoek. Over het algemeen formuleren we bij iedere deelvraag een of meerdere normen, zodat duidelijk is wat per deelvraag wordt onderzocht. Vaak vergt dat in eerste instantie wat zoekwerk voor de onderzoekers omdat de normen niet duidelijk in het gemeentebeleid zijn geformuleerd en daaruit afgeleid kunnen worden. Ook zijn de doelen vaak niet meetbaar (SMART) geformuleerd. De onderzoekers dienen daarom in andere stukken op zoek te gaan naar (bruikbare) normen.
Een normenkader voor rekenkameronderzoek komt normaliter tot stand door het bestuderen van wet- en regelgeving, beleidsdocumenten, wetenschappelijke vakliteratuur of door professionele inzichten. Indien normen niet kunnen worden afgeleid uit voorgenoemde bronnen kunnen normen worden opgesteld aan de hand van jurisprudentie, criteria uit een wetenschappelijke of een beleidsmatige theorie, of als dat laatste niet helder geformuleerd is, door het reconstrueren van een beleidstheorie. Van belang is dat het normenkader actueel is en, in het geval van nieuwe wet- en regelgeving, daarop aangepast wordt.
Betrekken ambtelijke organisatie
Voor het in kaart brengen van de zwakke punten in het normenkader, kan het zinvol zijn om de ambtelijke organisatie te betrekken bij het opstellen van het normenkader. Dat kan bijvoorbeeld door te spreken met vakspecialisten, ambtenaren, college- en/of raadsleden. Ten eerste krijgen de onderzoekers op deze manier informatie over het onderzoeksonderwerp. In het begin van het onderzoek ontstaat dan al meer duidelijkheid over de eventuele zwaktes binnen het beleid, zoals knelpunten in de uitvoering van het beleid in de praktijk of kennisverschillen. Dit helpt bij het bepalen van de richting van het onderzoek en zorgt ervoor dat het normenkader wordt verbeterd.
Ten tweede kan het spreken van betrokkenen uit de ambtelijke organisatie (meer) draagvlak voor het onderzoek creëren. Uiteindelijk is het doel van de onderzoekers dat het onderzoek niet in de la beland, maar leidt tot verbetering van het beleid. Om dit te bereiken is het van belang dat de conclusies en aanbevelingen van het rekenkameronderzoek door de ambtelijke organisatie worden herkend en geaccepteerd.
Tot slot stelt het betrekken van de ambtelijke organisatie de betrokkenen in de gelegenheid om (kritische) kanttekeningen te plaatsen bij het onderzoek. Dat geeft de onderzoekers een beeld van waar gevoeligheden liggen en waar mogelijk tijdens of na het onderzoek (nog meer) vragen en/of opmerkingen over kunnen komen. Aanvullend is dit nuttige informatie voor de onderzoekers om in hun achterhoofd te houden om hierop in te kunnen gaan bij het formuleren van bevindingen, analyses en aanbevelingen om meer draagvlak te creëren.
Een goed normenkader loont
Kortom, het normenkader in rekenkameronderzoek zorgt voor sturing en fungeert als een meetlat. Aan de hand van het normenkader kan het beleid effectief worden getoetst. Dit voorkomt dat het onderzoek onsamenhangend is en meer tijd kost dan noodzakelijk. Daarbij kan het verstandig zijn om de ambtelijke organisatie te betrekken bij de totstandkoming van het normenkader. Dat vergroot het draagvlak voor het onderzoek en verkleint de kans dat het onderzoek in de la belandt. Besteed als onderzoekers dus voldoende tijd en energie aan het opstellen van een normenkader.
Deze blog is geschreven door Janneke Wijkmans. Meer weten over het betrekken van burgers bij lokale rekenkamers? Neem dan contact op met haar of met Shauni Drost.
Onderzoek bodemdaling | 24 augustus 2022
De Randstedelijke Rekenkamer wilde inzicht krijgen in de doeltreffendheid van het provinciale beleid om bodemdaling te remmen in landelijke veenweidegebieden in Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland. Daartoe heeft de rekenkamer Unravelling gevraagd onderzoek uit te voeren.
De centrale onderzoeksvraag was als volgt:
Hoe doeltreffend is het beleid op het gebied van bodemdaling in veenweidegebieden in de provincies Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland en in hoeverre kan dit worden verbeterd?
Achtergrond
Bodemdaling is een fenomeen dat zich al eeuwen voordoet in Nederland. De bodemdaling in landelijke veenweidegebieden komt door veenoxidatie. Voor het bruikbaar houden van landbouwgrond, wordt het grondwaterpeil verlaagd. Daardoor komt veen in aanraking met zuurstof waardoor het verbrandt en het broeikasgas CO2 vrijkomt. Dit zorgt voor bodemdaling en vernatting van de landbouwgrond. Ten behoeve van de landbouwgrond wordt het grondwaterpeil dan verder verlaagd, wat opnieuw leidt tot veenoxidatie en bodemdaling.
Het kabinet presenteerde op 28 juni 2019 het Klimaatakkoord. Daarin is de doelstelling is opgenomen om bodemdaling tegen te gaan en daarmee minder CO2 uit te stoten in 2030 in zes veenweideprovincies waaronder Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland. Het Rijk vroeg de provincies om Regionale Veenweidestrategieën op te stellen om daarmee de aanpak van bodemdaling te versnellen.
Beschouwende notitie bodemdaling
Gedurende het onderzoek bleek dat de aanpak van de provincies Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland om bodemdaling te remmen nog in de opstartfase zat. Daarom is ervoor gekozen om een beschouwende notitie op te stellen. De notitie bevat een analyse van de opgave en de uitdagingen waar de provincies voor staan en geeft inzicht in de huidige bodemdalingsaanpak van de provincies. Kern van de notitie is dat het voor de provincies Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland lastig bleek om een operationeel beleidskader op te stellen (de Regionale Veenweidestrategie). Op basis van de gevoerde gesprekken komen er drie aspecten naar voren die daarbij een belangrijke rol spelen:
1. Draagvlak bij de agrarische sector
Betrokkenen geven aan dat het draagvlak voor het nemen van maatregelen om bodemdaling te remmen beperkt is. De economische gevolgen van het nemen van maatregelen om bodemdaling te remmen zijn groot voor individuele agrariërs.
2. Uitgangspunten en rekenregels
Er is veel onzekerheid over data en rekenregels ten aanzien van bodemdaling. Provincies zijn in overleg met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de verschillen in uitgangsdata en rekenregels.
3. Inzicht in effectiviteit van maatregelen
Er is nog betrekkelijk weinig inzicht in een (grootschalige) inzet van maatregelen om bodemdaling en bijbehorende CO2-uitstoot te beperken. Vernatting is een bewezen effectieve maatregel, maar is nog niet op grote schaal ingezet. Ook is er weinig inzicht op eventuele ongewenste neveneffecten bij grootschalige implementatie van maatregelen.
Conclusie
Er is een reële kans dat de provincies de doelen ten aanzien van het terugdringen van de CO2-uitstoot uit het Klimaatakkoord niet gaan halen of ingrijpende maatregelen moeten nemen om deze alsnog te realiseren. Het is aan de provinciebesturen om hierop te anticiperen door middel van een operationeel beleidskader. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat betrokkenen binnen en buiten de provincies behoefte hebben aan duidelijkheid door de provincies in de aanpak van bodemdaling en CO2-uitstoot in veenweidegebieden.
Opdrachtgever: Randstedelijke Rekenkamer
Onderzoekers: Martijn Mussche, Jan Beldman, Miriam Dorigo en Rubin ten Broeke
Oplevering rapport: juli 2022
Onderzoek topsportklimaat triathlon | 18 aug 2022
Unravelling heeft onderzoek gedaan naar sociale veiligheid, integriteit en het topsportklimaat in opdracht van de Nederlandse Triathlon Bond (NTB). Na twee eerder uitgevoerde onderzoeken van de atletencommissie en onderzoeksbureau Fijbes (2021) was er bij het bestuur ad interim van de NTB behoefte aan een aanvullend en uitputtend onderzoek. De onderzoekers richtten zich op wat er zich in het (recente) verleden in het Nationaal Trainingscentrum heeft afgespeeld en legden de focus op bepaalde terugkerende thema’s, zoals (sociale) veiligheid. Het onderzoek bestond uit gesprekken met 64 betrokkenen, een documentstudie en een door atleten in te vullen vragenlijst.
De centrale onderzoeksvraag was als volgt:
Welke situaties en voorvallen hebben zich in 2007-2021 in het bijzonder in het Nationaal Trainingscentrum (NTC) voorgedaan met betrekking tot sociale onveiligheid (inclusief eetproblematiek en overtraindheid) en onduidelijkheid over regels en criteria, welke effecten hebben deze (gehad) op betrokken atleten, welke systemen en structuren waaronder de governancestructuur speelden daarbij een rol en wat dient hierin te veranderen?
Belangrijkste bevindingen en conclusies
Niet alle atleten hebben zich in de onderzochte periode sociaal veilig gevoeld in het NTC. Er was sprake van een groepsdynamiek waarin zich groepsvorming, uitsluiting, roddelen en pestgedrag voordeden. Meerdere atleten hebben dan ook te maken gehad met grensoverschrijdend gedrag, waaronder pesten, emotionele mishandeling, zich aangezet voelen tot gewichtsverlies en zich aangezet voelen tot overmatig trainen. Deze ervaringen hadden grote impact op atleten. Atleten waren eenzaam en verlieten ongelukkig het programma, soms met zware mentale en/of fysieke problemen, zoals eetproblematiek, depressieve gevoelens en overtraindheid. Mede door het ontbreken van sociale antenne bij sommige stafleden, en doordat in het algemeen de sociale begeleiding in het NTC tekort schoot, werden dergelijke problemen over het hoofd gezien. Sommige atleten en stafleden kunnen zich niet in (al) deze bevindingen vinden en voel(d)en zich (sociaal) veilig.
De genoemde problematiek werd eerder gesignaleerd en bekritiseerd door atleten, stafleden en ouders. Binnen directie en staf heerste echter een cultuur van ‘wij weten het beter dan zij’, waardoor signalen niet werden opgepakt of bewust werden weggewuifd. De directie was namelijk overtuigd van de juistheid van haar eigen visie en stond daarmee niet open voor de aanwezige kritische signalen over het topsportprogramma. Het bestuur stond op een (te) grote afstand van het topsportprogramma om eventuele tekortkomingen te signaleren. Daarbij ervoeren atleten drempels om een (formele) klacht in te dienen of een melding van een voorval te doen. Er bestond een vrees voor repercussies, daar de NTB (mede)bepalend is in de kwalificatie van atleten voor selecties, trainingsstages en wedstrijden.
Aanbevelingen
Op basis van de bevindingen is Unravelling tot aanbevelingen voor de NTB en NOC*NSF gekomen, die in het rapport te vinden zijn. Samenvattend dient de NTB zorg te dragen voor een (sociaal) veilige omgeving, door onder meer in te zetten op empathisch leiderschap en oog te hebben voor de emotionele en sociale aspecten van het leven van de atleet. De bodem voor deze (sociaal) veilige omgeving wordt gelegd door het inrichten van een passende (functie)beoordelingssystematiek, het periodiek evalueren van het topsportprogramma, het in positie brengen van de atletencommissie en door atleten meer inspraak te geven. Voorts dient NOC*NSF beter invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheden als koepelorganisatie, door meer aandacht te besteden aan sociale veiligheid, het welzijn van atleten en door zorg te dragen voor een correcte toepassing van het status-stelsel.
Doorwerking
Op 18 augustus 2022 is het rapport door de NTB openbaar gemaakt. Het bestuur van de NTB maakte excuses aan de atleten voor de steken die zij in de onderzochte periode hebben laten vallen. Voorts heeft het bestuur alle aanbevelingen overgenomen.
Media
Radio 1 Journaal: Interview met Martijn Mussche (onderzoeker) en Alexander Vandevelde (voorzitter van de NTB)
NOS: Rapport: ‘Misstanden triatlonsport ernstiger dan gedacht’
Trouw: Triatlonbond heeft vijftien jaar lang jonge topsporters blootgesteld aan misstanden
Volkskrant: Triatlonbond maakt excuses voor jarenlange misstanden en gaat in gesprek over compensatie slachtoffers
Algemeen Dagblad: Onderzoek toont jarenlange misstanden in Nederlandse triatlon aan: ‘Het is echt heftig geweest’
Opdrachtgever: Nederlandse Triathlon Bond
Onderzoekers: Janneke Wijkmans, Laura van der Brugge, Martijn Mussche, Miriam Dorigo en Shauni Drost
Oplevering rapport: augustus 2022
Doorwerkingsonderzoek De Wolden | 16 augustus 2022
De rekenkamercommissie De Wolden wilde weten wat haar rekenkamerproducten uit de periode 2015 tot en met 2020 in de praktijk hebben opgeleverd. Daartoe heeft de rekenkamercommissie De Wolden Unravelling gevraagd een zogeheten ‘doorwerkingsonderzoek’ uit te voeren.
Een doorwerkingsonderzoek houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre de aanbevelingen die de rekenkamercommissie in haar rapporten heeft gedaan aan de gemeenteraad en het college ook zijn opgevolgd. Het periodiek (laten) uitvoeren van een doorwerkingsonderzoek is belangrijk voor een rekenkamercommissie. Niet alleen omdat dit zicht geeft op de doorwerking van de rekenkameronderzoeken, maar ook omdat de rekenkamercommissie met de uitkomsten haar eigen effectiviteit kan verbeteren. Dit doorwerkingsonderzoek richtte zich op in totaal vijf rekenkamerrapporten, variërend van inkoopbeleid tot bestuurlijke integriteit.
De centrale onderzoeksvraag van het doorwerkingsonderzoek was als volgt:
Wat is de doorwerking van de aanbevelingen van de rapporten van de rekenkamercommissie uit de periode 2015-2020 op het niveau van bereik en verandering?
Belangrijkste conclusies
Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat de rekenkamercommissie De Wolden en de gemeente een robuust proces hebben voor het creëren en opleveren van onderzoeksrapporten. Dit blijkt echter niet altijd te leiden tot bekendheid van de rapporten bij (nieuwe) raadsleden en bij medewerkers van de ambtelijke organisatie. Dit zorgt voor stagnatie van de uitvoering van aanbevelingen uit de rapporten.
De rekenkamerrapporten krijgen buiten de gemeente minder aandacht. Sommige rapporten worden door regionale media opgepakt, maar daarbuiten (NVRR, VNG of andere rekenkamers) komen de rapporten zelden of nooit aan bod.
De doorwerking van de rapporten loopt uiteen. In algemene zin worden de rapporten goed gebruikt door de gemeenteraad, het college en de ambtelijke organisatie, maar de rapporten zorgen minder vaak voor verandering in beleid. De opvolging van de aanbevelingen door het college en de gemeenteraad lopen uiteen: voor het ene rapport zijn (bijna) alle aanbevelingen opgepakt, terwijl in een ander rapport maar de helft van de aanbevelingen is opgevolgd.
Tot slot blijkt uit het onderzoek dat de rekenkamercommissie met haar rekenkamerrapporten de doelen behaalt die zij zichzelf heeft gesteld, namelijk het informeren van de gemeenteraad en het delen van leerervaringen. De leerervaringen die de rekenkamercommissie in haar rapporten deelt, vinden vaak opvolging in de ambtelijke organisatie.
Aanbevelingen
Op basis van bovenstaande bevindingen is Unravelling samen met rekenkamercommissie De Wolden tot de volgende aanbevelingen gekomen:
Aan de rekenkamercommissie zelf:
Aanbeveling 1: Zet de rapporten op de website van NVRR (de Nederlandse Vereniging van
Rekenkamers & Rekenkamercommissies). Op die manier zijn deze vindbaar voor andere rekenkamers
en kunnen ze breder worden ingezet.
Aanbeveling 2: Ga in gesprek met de ambtelijke organisatie na oplevering van een
rekenkamerrapport. Bespreek mogelijkheden om waar nodig en wenselijk het rapport intern te delen
en bespreken.
Aanbeveling 3: Werk in rapporten de aanbevelingen concreet uit en zorg voor minder ruimte voor
interpretatie. Maak duidelijk aan het college en de ambtelijke organisatie wat er van hen wordt
verwacht.
Aanbeveling 4: Bied aan om als deel van het introductieprogramma voor nieuwe raads- en
collegeleden, de rekenkamercommissie te introduceren. Neem daarbij ook de tijd om recente
rapporten en aanbevelingen te presenteren, met name als deze nog niet zijn opgevolgd.
Aan de gemeenteraad:
Aanbeveling 5: Controleer na het vaststellen van conclusies en aanbevelingen na enige tijd
(bijvoorbeeld een jaar) de voortgang van de opvolging van aanbevelingen. Verzoek het college om na
een jaar de voortgang te bespreken in uw raad.
Aanbeveling 6: Blijf de rekenkamercommissie vragen om onderzoek, zoals gedaan na het
uittredingsproces Reestmond. Wees u bewust van het feit dat de rekenkamercommissie ook lopend
beleid (en uitvoering) kan onderzoeken. Dit draagt bij aan onderzoek waar uw raad belang in stelt.
Aan het college:
Aanbeveling 7: Als het college de ambitie heeft uitgesproken om aanbevelingen op te volgen, maak
dit dan SMART. Dit draagt bij aan een kortere doorlooptijd en voorkomt het wegzakken van de
aanbevelingen. Dit helpt de ambtelijke organisatie om de aanbevelingen intern te prioriteren.
Aanbeveling 8: Zorg ervoor dat de rekenkamerrapporten in de ambtelijke organisatie besproken
worden na oplevering. Zorg dat rekenkameronderzoeken binnen de ambtelijke organisatie goed
beschikbaar zijn als naslagwerk. Zorg er daarnaast voor dat de rapporten regelmatig besproken
worden met de betrokken afdelingen en nieuwe medewerkers, zeker tot het moment dat de
aanbevelingen zijn opgevolgd.
Doorwerking
Op donderdag 28 april 2022 is het rapport in de gemeenteraad besproken. Tijdens de raadsvergadering is besloten de conclusies en aanbevelingen uit het rapport over te nemen. De rekenkamercommissie van De Wolden heeft al aan één van haar eigen aanbevelingen opvolging gegeven door haar rapporten op de website van de NVRR te zetten.
Opdrachtgever: Rekenkamercommissie De Wolden
Onderzoekers: Miriam Dorigo en Rubin ten Broeke
Oplevering rapport: 21 december 2021